25 jaar Troost

troost appel 4 LR

25 jaar Troost

Op 24 februari 2000 ging de eerste voorstelling van Troost in première in de Engelenbak in Amsterdam. Een gesprek over 25 jaar geschiedenis met vier Troosters van het eerste uur: artistiek leider Frank Hoek, oud-bestuurslid en speler Richard Greve, en spelers Carly Poelman en Ronald Stroo.

Frank, het kwam allemaal van jou toch? Waarom startte je met Troost?

Frank: “Ik wilde natuurlijk de leukste en beste amateurgroep van de wereld worden! Maar nadat ik al twee keer geregisseerd had bij Spotlicht (wat je de rechtsvoorganger van Troost zou kunnen noemen), dacht ik vooral: er moet een groep komen waar spelers zichzelf kunnen ontwikkelen. Troost is nu nog steeds een groei- en bloeiplaats. Dat is ook waarin we anders zijn dan andere groepen: de ontwikkeling van de spelers staat centraal. Daar kan ieder stuk bij passen en dat betekent ook dat je verschillende rollen speelt die passen bij jouw talent, jouw ontwikkelfase en, belangrijk, jouw ambitie.”

En ben je tevreden over het resultaat na 25 jaar?

Frank: “Ja, heel tevreden. Je ziet dat de groep nog steeds bruist en ook weer bruist. Er zijn continu nieuwe vibraties, energie om nieuwe voorstellingen te maken met nieuwe leden. Dat is fijn. En nu Tessa (Lamberts, red.) als nieuwe co-artistieke leider ook eigen kleur geeft, gaat dat ook weer een andere richting geven aan stukken en spelers.”

Laten we even terug naar die eerste voorstelling: Troost

Frank: “Ik maakte hem samen met choreograaf Cees Matthijsse. Cees was net klaar met de dansacademie en ik had de Toneelschool Maastricht afgerond. De voorstelling was zelfgemaakt en geschreven vanuit improvisatie. Een montagevoorstelling, die best wel zwaar was, over eenzaamheid. Met de zin van Carly die steeds terugkwam: ˜Ik heb geen relatie, maar wel relatieproblemen”. We vroegen ook altijd studenten van de Rietveld Academie voor het decor. Die kwamen met lampen die op en neer naar boven gingen, waaruit we ook weer grappige inspiratie haalden. En we hadden verse appels overal op het toneel. Kortom het ging alle kanten op, maar uiteindelijk maak je er toch wel een verhaal van.”

Carly, jij bent de enige nog actieve speler die in die openingsvoorstelling zat. Welke herinneringen heb je daar nog aan?

Carly: “Ik herinner mij vooral heel veel plezier en overgave. Het was een improvisatievoorstelling. Er was geen duidelijk verhaal, maar korte teksten en veel fysiek spel. Vooral het fysieke spel was best een grote uitdaging. De groep bestond destijds uit een groep ervaren spelers en een groep nieuwe, maar voor iedereen was dit buiten de comfortzone. Ik weet nog dat ik trots was op de mooie vormgeving en wat we neergezet hebben. Er zat veel gevoel in het stuk en het was in veel opzichten erg persoonlijk. Het was het begin van een nieuw hoofdstuk, een duidelijke markering van de naamsverandering van Spotlicht naar Troost.”

Ronald, wat weet jij nog van jouw eerste rol? Wanneer was dat eigenlijk?

Ronald: “Ik was de landeigenaar in De Revisor in 2001. Het was de derde voorstelling van Troost. Een komedie waarin we lekker gek konden doen. Een grote verkleedpartij ook. Wat ik altijd leuk vind. Het kan voor mij niet gek genoeg. Mijn voorliefde ligt ook bij dat soort stukken. Richard, jij speelde daar ook in.”

Richard: “Ja, want dat was de eerste grote voorstelling na de openingsvoorstelling Troost. Ik moest tijdens de eerste voorstelling na vijf repetities afhaken vanwege werk, maar kon in De Revisor helemaal los op de angstige schoolmeester Pjotr Illevitsj. Ik herinner me een hilarische scène met Daan van Beers, waarin we als twee bange mannen synchroon een buiging naar elkaar maakten.

Frank: Carly wat is voor jou de noodzaak om met toneel bezig te zijn. Wat drijft je om dat toch iedere keer te doen?

Carly: “Ik weet niet of het een noodzaak is voor mij om met toneel bezig te zijn, maar ik denk dat het een combinatie is van het spelen en Troost. Ik denk niet dat ik zo snel bij een andere theatergroep meer zal gaan spelen. Troost heeft een fijne harde kern en weet elke keer weer leuke, inspirerende nieuwe mensen aan te trekken. 

Verder is het spelen natuurlijk heerlijk. Het maakproces vind ik het spannendst en leukst. De vloer opgaan als je nog geen idee hebt wat het moet worden. Het samen onderzoeken en experimenteren. Ik houd van rollen die wat extremer zijn en vind het heerlijk om mijzelf uiteindelijk te laten gaan. Alsof je echt even een ander persoon bent en er andere regels gelden voor wat mag en kan. Ik houd van mensen en alle soorten en maten, voor mij is het niet snel te gek.”

Frank: En jij Ronald zie je een verschil in hoe je rollen nu aanvliegt ten opzichte van toen?

Ronald: “Nou, vooral dat je het patroon van het maakproces kent. Je weet wat er achtereenvolgens gaat komen. Met een nieuw stuk is het altijd wel wennen aan de regisseur. Wat wil die? Wat is zijn of haar stijl? En een patroon is ook: altijd te laat aan de tekst beginnen. En dat je pas na de derde voorstelling goed weet wat je echt aan het doen bent.”

Frank: “En wat herken jij persoonlijk in die missie om een groei- en bloeiplaats te zijn?

Ronald:  “Ik heb altijd ervaren dat er heel veel ruimte is om aan te brengen wat je wil. Als je heel veel ambitie hebt kun je zelf stukken aan dragen of maken of andere klussen doen. Zo heb ik vaker met techniek geholpen. Of muziek gemaakt tijdens een voorstelling. Anderen proberen weer andere zaken uit zoals zingen.”

Wat waren voor jullie persoonlijk de hoogtepunten in die 25 jaar Troost?

Carly: ”Voor mij waren de hoogtepunten de voorstellingen bij de EMA (het terrein van het trammuseum in Amsterdam Zuid red.), de eerste huiskamervoorstelling Eten, de Troostweekenden, de lol die we hebben gehad bij de voorstelling Vier liefdes en de dood, De Troon in het decor van Toneelgroep Amsterdam en het spelen van Martha in Who’s Afraid of Virginia Woolf. Verder heb ik natuurlijk ook veel voorstellingen gezien waar ik niet in meespeelde. Ik moet dan meteen denken aan het mooie stuk Hemel en het queer feestje van Bea, Polderkoningin, maar er is nog veel meer.”

Frank: ”Het allerleukste was toch op locatie. Ingewikkeld allemaal buiten met de financiële risico’s en alle onverwachte incidenten. My beautiful hanibi ana bijvoorbeeld op een boot in Havens West. Het was bloedheet en Bregje de hoofdrolspeelster zat in de nok van pont 13 met boa’s om haar nek te zweten en te wachten om op te komen. Of Moulin Rouge in het Badhuistheater in Amsterdam, waar Rocco een hele molen op het gebouw had gezet. En toen kwam er een storm. Ik weet nog dat in Den Haag voor Bea Polderkoningin een best wel dure auto het theater in getakeld moest worden en dat we peentjes stonden te zweten of het wel ging lukken en of de verzekering wel geregeld was. En natuurlijk de HKV’s (huiskamervoorstellingen red.) met alle aanpassingen die nodig zijn om op in ene huiskamer te spelen.”

Ronald: “Voor mij was het hoogtepunt Hemel. Ik speelde een gehandicapte jongen. Die moest ik groot spelen; het vroeg echt om fysiek spel. Het was ook een enorme voorstelling samen met Toetssteen én een enorm koor. Een prachtig ontroerend stuk, ook weer op het EMA terrein. En het was bijzonder om met Bregje te spelen (zijn vrouw red.); dat gebeurde maar heel weinig omdat er toch iemand op de kinderen moest passen tijdens repetities. En ze eindigde de voorstelling met een prachtig lied.”

Richard: “Klinkt misschien raar maar bij mij komt gelijk het afscheid na het overlijden van Anna boven. (Anna Brands was een oudere speelster die er vanaf het begin bij was en meer dan 40 jaar op het toneel heeft gestaan red.) Ze mopperde altijd gekscherend dat ze in iedere voorstelling moest sterven op het toneel. Ik weet nog dat we met zijn allen de aula vulden met ook dat verhaal en dat we daar bijna allemaal waren. Dat is ook waar je samen voor speelt, om ondanks of misschien wel dankzij de onderlinge verschillen iets op te bouwen tussen elkaar. Wat heel anders voelt dan in andere omstandigheden, bijvoorbeeld op je werk. Omdat er op toneel toch ook een hele persoonlijke uitwisseling is. En als ik dan een voorstelling moet noemen dan Engelen in Amsterdam. Omdat er bij alle spelers een persoonlijke urgentie was om dat verhaal te vertellen. Daar speelde Anna overigens ook weer prachtig in.”

Richard, jij was in de begintijd ook voorzitter toch? Jullie zijn best een grote club met veel voorstellingen. Hoe hebben jullie dat eigenlijk organisatorisch gefikst?

Richard: “Nou, ik begon eerst als penningmeester, maar ik heb al met al als een soort zakelijk leider wel twaalf jaar in het bestuur gezeten. Het mooie is dat als er energie en ambitie is, bijna alles mogelijk is. Die vibe heeft er altijd ingezeten. Dan was er weer een idee voor een voorstelling op een boot, of op een tramremise, of in een tent, of in de Shell-toren. Dan weer bedacht iemand een tour door Nederland of een auto op het podium. Alles is gelukt hoor, maar de waarheid is dat je wel snel tegen capaciteit en geld aanloopt.

Om met het laatste te beginnen: theatermaken is gewoon een verliesgevend product. En dan worden onze spelers niet eens betaald. Zelfs met volle zalen kunnen de kosten van zaalhuur, regie, auteursrechten, noem maar op, niet worden goedgemaakt. We hebben een tijdje subsidies geprobeerd, maar dat is toch een behoorlijk complex proces met onzekere uitkomst. Waarbij je bovendien moet toeschrijven naar de behoeften van de subsidiegever. Maar het bracht ons bijvoorbeeld met The Family wel diep in Amsterdamse wijken. We hadden al een paar voorstellingen in huiskamers gedaan, onder andere met onze tweede voorstelling ‘Eten’. En toen bedachten we dat we daarmee vaker konden spelen én meer geld konden verdienen. Je hebt dan immers geen zaalhuur. 

Frank vult Richard aan: “Gerda (van Cappellen, red.) is ons toen als een dolle gaan verkopen. Zij bracht het als idee bij allerlei mensen en pakte dapper de telefoon. Met succes, en daarmee werd een nieuwe financieringsbron aangeboord voor de grote buitenprojecten. En hebben we Cloaca 80 keer kunnen spelen en Doek meer dan 60 keer.”

Richard: “ En zo kom je wel bij de organisatievraag. Het zijn allemaal mensen die het onbetaald moeten doen. Gerda heeft geen werkuren, maar werkjaren in Troost gestoken en bleef klanten en spelers net zo lang appen en bellen totdat die huiskamervoorstelling wel rondkwam. En mensen als Gerco (Stoffelsen, red.), Els (Meiners, red.), Ruth (Bekker, red.), Hedwig (Zoutenbier, red.) en heel veel anderen hadden en hebben er haast een complete baan bij gehad naast hun werk.”

Frank, hoe heeft jouw rol als artistiek leider zich ontwikkeld in de afgelopen 25 jaar?

Frank: “De eerste periode duurde bijna elf jaar, daarna was er een tussenperiode en nu ben ik alweer zes jaar aan boord. Die eerste periode was ik natuurlijk jonger en alles ging dag en nacht om theater.

Nu zit ik meer op afstand en ben ik wat beschouwender; ik stuur iets meer. Het nadeel daarvan is dat ik soms denk: zitten we allemaal nog op dezelfde lijn? Het grote voordeel is dat ik veel meer de grote en rode lijn zie en de rust kan bewaren.

Ik kan nu natuurlijk ook meer afstand nemen, want Tessa en ik doen het samen. Bijzonder is dat ook voor Tessa de groei van spelers het vertrekpunt is. Dus we blijven een groei- en bloeiplaats.”

Laatste woord voor jou, Frank. Wat gun je Troost voor de toekomst?

Frank: “Oprecht dat we nog meer plezier kunnen hebben met elkaar. Dat is wel de bron voor energie. Het is tegenwoordig steeds moeilijker om een voorstelling weg te zetten: alles is duur en er zijn minder theaters. Maar de lol, het plezier onderling, brengt ons die makkelijke vibe van waaruit we kunnen spelen en alles toch weer maakbaar wordt. En ik gun ons natuurlijk die grote productie in Carré.”